Hun rapporten werden steeds dikker en moeilijker en bleven nog steeds onvolledig en dus te dun. Logisch, die rapporten betreffen mensen in precaire situaties.

Het eerste dagdeel oefenden we dus met schrappen. Er kon hier en daar best een woordje weg. Vaak zelfs wel een zin of een bijzin. En ook die lijdende vorm maakt het vaak wat langer dan nodig. En die eindeloze bijzinnen die ontstaan als mensen hun zin beginnen met ‘Omdat’. De zinnen werden vlotter maar de rapporten bleven dik. Het schoot niet op.

Het tweede dagdeel oefenden we daarom met meer lucht. Meer helderheid. Die kun je bijvoorbeeld creëren door tussenkopjes te gebruiken en door af en toe een zinnetje te wijden aan wat de lezer gaat lezen. Maar het schoot niet op.

Gisteren en eergisteren deden we (er waren 3 groepen) het derde dagdeel. Dat besteedden we aan die ene vraag: wat schrijf je op, en wat laat je weg?

Ik legde uit dat schrijven eigenlijk 3 fases kent. Informatie verzamelen, informatie ordenen en informatie overdragen. En ik liet zien dat veel van hun teksten bleven hangen in fase 2. Schrijven is denken. Schrijven is je gedachten ordenen, een lijn vinden in een complex verhaal over complexe mensen in complexe situaties. Maar aan fase 3 kwamen ze niet toe. Werkdruk? Gemakszucht?

We behandelden een lange tekst. Met daarin onder ander een lange passage over de voorgeschiedenis van de cliënt. Ik vroeg de schrijver: ‘Wat wil je nu eigenlijk zeggen met dit hele verhaal?’ In 3 heldere zinnen zette hij dat uiteen. Ik vroeg: ‘Waarom schrijf je dat niet op?’

Dat was de les. Schrijf gerust 5 pagina’s vol maar stel je daarna de vraag: ‘Wat wil ik hiermee zeggen?’ Het was een ogenopener. En het schoot enorm op.

Beeld:  Constantin Brancusi (1876 – 1957), Het begin van de wereld. Het staat in Kröller Müller.

Wout Sorgdrager

Wout Sorgdrager

Tekstschrijver, schrijftrainer, communicatieadviseur. Schrijft over gezondheidszorg en onderwijs. En over schrijven. Traint en coacht professionals. Woont, werkt en blogt in Groningen.